Schenkeveld-van der Dussen, Riet en Annelies de Jeu
2011-09-04
`Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher`
VISSCHER, Anna Roemersdr., ook bekend als Anna Roemers (geb. Amsterdam 1584 – gest. Alkmaar 6-12-1652), dichteres, kalligrafe en glasgraveerster. Dochter van Roemer Visscher (1547-1620), graanhandelaar en dichter, en Aefgen Jansdr. Onderwater (gest. 1619). Anna Roemers trouwde op 11-2-1624 in Amsterdam met Dominicus Boot van Wesel (1585-1651), herenboer en dijkgraaf. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.
Anna Roemers groeide op in een artistiek milieu. In het ouderlijk huis aan de Geldersekade te Amsterdam waren veel literatoren te gast, onder wie Coornhert, Bredero, Hooft en Vondel. Met haar jongere zusters Geertrui en Tesselschade kreeg Anna een brede opvoeding, zo blijkt uit een aantekening van Ernest Brinck, die in 1612 het ‘zalig Roemers huis’ bezocht. Deze zegt dat de dochters ‘alle in zeer fraaie exercitiën zijn opgetogen [: opgevoed]; kunnen zeer fraai muziek maken, schilderen, in glas snijden ofte graveren, referein maken, emblemata te inventeren [: bedenken], allerlei manufacturen van borduren, ook goed zwemmen, hetwelk zij geleerd hebben in haar vaders tuin, alwaar een gracht met water was extra urbem [: buiten de stad]’ (gecit. Smits-Veldt e.a., 1).
Van de genoemde refreinen is niets over, maar wel bestaat nog steeds het exemplaar van de Cent emblèmes chrestiens (1602) van de dichteres Georgette de Montenay waarin Anna Roemers vertalingen van de berijmde onderschriften heeft bijgeschreven. Haar belangstelling voor emblemen blijkt ook uit het feit dat ze een uitgave bezorgde van de Sinne-poppen van haar vader, waarbij ze onder meer diens proza-uitleggingen bij de afbeeldingen aanvulde met tweeregelige epigrammen van eigen hand (1620). Een enkele keer voegde ze een wat langer gedicht van haarzelf in.
Anna Roemers is gereformeerd opgevoed. Het blijkt uit haar keuze voor Georgette de Montenay, een uitgesproken protestantse en zelfs anti-katholieke dichteres, maar ook uit psalmberijmingen naar het in de gereformeerde kerk gebruikte model van Petrus Dathenus en zeker ook uit de inhoud van haar religieuze gedichten. De theologische twisten tussen gomaristen en arminianen interesseerden haar echter niet, sterker nog, wekten haar ergernis. In beide kampen had ze vrienden.
Literatuur en vriendenkring
Anna Roemers had kennelijk literaire ambities. In een klassiek opgesierde dichtbrief aan Janus Gruterus, hoofd van de Bibliotheca Palatina in Heidelberg, laat ze in bedekte termen weten met de vertaling van De Montenay’s emblemen bezig te zijn en vraagt ze deze befaamde geleerde of hij haar aan een exemplaar van De Montenay’s boek kan helpen – alsof ze daar in Amsterdam niet aan had kunnen komen. Mogelijk had ze eerst een exemplaar uit het bezit van haar vader gebruikt en wilde ze een tweede boekje, zodat ze daarin haar vertalingen in schoonschrift zou kunnen bijschrijven. De ongedateerde brief moet van omstreeks 1615 zijn geweest – haar vaders Sinne-poppen worden erin genoemd en die zijn van 1614 – en kan als het eerste staaltje van haar netwerkactiviteiten worden gezien.
Hooft en Huygens rekende Anna Roemers tot haar vrienden. Voor deze laatste graveerde ze een roemer die nu nog in het Rijksmuseum te bewonderen valt. Ze was ook bevriend met Anna Maria van Schurman en met de schilder Rubens, om maar enkele namen te noemen. Vanaf 1615 onderhield ze contact met de bekende en bewonderde Leidse hoogleraar en dichter Daniel Heinsius, die enthousiaste gedichten op haar dichtkunst opnam in zijn bundel Nederduytsche poemata (1616). Anna had op die lofverzen – die ze kennelijk van tevoren te lezen had gekregen – met een spottend-terughoudend gedicht gereageerd en dat gedicht kreeg eveneens een plaats in Heinsius’ bundel. Dat was haar debuut en daarmee was haar naam gemaakt als iets uitzonderlijks: een vrouw die dicht. Voor Heinsius’ huwelijk in 1617 schreef ze een geestig en geleerd bruiloftsdicht dat als een separaat uitgaafje werd gepubliceerd.
Ook Hugo de Groot behoorde tot Anna Roemers’ vriendenkring. Ze heeft een gedicht voor hem geschreven over zijn ontsnapping uit slot Loevestein dat hij zo mooi vond dat hij het in het Latijn heeft vertaald. Al eerder leefde ze mee met de gevangen geleerde en diens echtgenote Maria van Reigersberch, die zijn gevangenschap met hem deelde. Ze schreef namelijk een gedichtje aan de militair die het commando op Loevestein voerde, met het verzoek een bijgevoegd ‘boekje’ zonder het te beschadigen aan de ‘huisvrouw van Grotius’ door te geven. Het zal daarbij zijn gegaan om een exemplaar van haar bewerking van vaders Sinne-poppen. Jacob Cats, ten slotte, was een ware bewonderaar van de dichteres. Hij droeg zijn Maechden-plicht (1618) aan haar op met een vererend gedicht en in het voorwerk van zijn embleembundel Silenus Alcibiadis (1618) speelde ze een belangrijke rol: opnieuw noemde Cats haar met lof, maar interessanter is dat een lofdicht van Anna op het boek in het voorwerk afgedrukt staat. Daarmee is ze de eerste vrouw in de Nederlandse literatuur van wie een dergelijk aanprijzend gedicht gepubliceerd werd.
De relatie met Cats bracht haar in contact met Zeeland. In 1622 maakte Anna Roemers een reis naar die provincie en werd ze als een dichtheldin onthaald door de plaatselijke literatoren, onder wie Johanna Coomans. Hun lofdichten op Anna alsook enig werk van haarzelf, zowel psalmberijmingen als gedichten in lossere toon, werden in 1623 gepubliceerd in de bundel Zeeusche nachtegael.
Huwelijk en bekering
In 1624 nam het leven van Anna Roemers een grote wending. Als veertigjarige nam ze een huwelijksaanzoek aan van Dominicus Boot van Wezel, een herenboer uit de Wieringerwaard. Ze kenden elkaar mogelijkerwijs doordat Roemer Visscher daar een buitenplaats bezat. Blijkbaar als consequentie van haar huwelijk ging ze over van de gereformeerde naar de katholieke kerk, het kerkgenootschap van haar man. Ze verliet Amsterdam en vanaf dat moment raakte de literatuur op de achtergrond, al bleef ze nog wel gelegenheidsgedichten schrijven. Ze woonde voortaan in het Huis te Queldam in de Wieringerwaard; vanaf 1633 verbleef ze ook vaak in het huis Bellevue, even buiten Alkmaar. In 1625, werd zoon Romanus geboren in Alkmaar; zoon Johannes (gest. 1647) werd in 1626 geboren in Den Haag.De zorg voor haar gezin eiste Anna Roemers op, en kennelijk had zij de leiding. Zo was zij het die de twee jongens wegbracht naar een katholieke kostschool in Brussel. Ze kwam in die jaren vaak in de Zuidelijke Nederlanden en maakte daar tussen 1640 en 1645 kennis met allerlei katholieke cultuurdragers, zoals de dichter Ericius Puteanus en Balthasar Moretus, de directeur van de Plantijnse drukkerij, de jurist Pieter Roose en verschillende geestelijken. De stad Antwerpen schonk zij een gegraveerde roemer met de spreuk Attrita resurget [Vertreden richt ze zich op]. In verschillende gedichten spreekt ze de hoop uit op een spoedig einde van de oorlog. Zij was het ook die een paar jaar later haar zoons per dichtbrief introduceerde bij de rector van de Leidse universiteit (1645-1646).
Reputatie
Bij haar leven was Anna Roemers een bewonderde dichteres, hoewel er, curieuze paradox, niet veel van haar werk bekend was. Het verscheen immers in bundels van anderen (haar vader, Heinsius en Cats) en in een verzamelbundel van lokaal belang, de Zeeusche Nachtegael. Ze heeft zelf het initiatief tot publicatie van haar werk niet genomen (uit vrouwelijke schroom om zo’n ongebruikelijke stap te zetten?), al heeft ze haar poëzie wel in fraai gekalligrafeerde handschriften bewaard, waarvan alleen het zogeheten ‘Letter-juweel’boekje bewaard is gebleven. Ook heeft een afschrijver, hoogstwaarschijnlijk een zekere David de Moor, de moeite genomen haar gedichten te kopiëren. Haar zoon Romanus van Wesel heeft haar werk en dat van zijn tante Tesselschade wel bewaard, maar oordeelde het van onvoldoende kwaliteit om het zonder zijn verbeteringen (!) te publiceren. Daarvan is niets gekomen.
Uit de achttiende eeuw stamt een anoniem getuigenis waaruit ergernis blijkt over het feit dat vrouwelijke auteurs zoveel bewondering krijgen louter en alleen omdat ze vrouwen zijn: ‘Wij willen hier van Juffrouw Anna Roemers Visschers., Tesselschade […] noch van vele andere niet reppen, omdat hare verzen allen hunnen luister van hare kunne ontleenden’ (Boekzael der geleerde werelt 1719).
In de negentiende eeuw werd Anna samen met haar zuster Tesselschade herontdekt. Het vaderlands gevoel werd gestreeld door het bestaan van deze twee hoogstaande vrouwen: ook Nederland bleek al vroeg belangrijke dichteressen te hebben gehad. Ze werden wel op z’n negentiende-eeuws ingekleurd. Anna werd gezien als bij uitstek de vriendin van de didacticus Cats en wat betreft haar gedichten had men de meeste aandacht voor het vrome en belerende werk. Haar geestige zelfironie werd nauwelijks opgemerkt. Mede daardoor is ze lang in de schaduw van Tesselschade gebleven.
Bron: Schenkeveld-Van der Dussen Riet, Visscher, Anna Roemersdr.