bel

bel

bel

Leendert Hendrik Boot

Zuid-Holland - Zegwaard/Zoetermeer

Inleiding en verantwoording van het onderzoek

Genealogisch onderzoek geeft een overzicht van vele families met soms wel honderden namen. Een opsomming verspreid over wel 5 eeuwen is eigenlijk saai als het alleen over namen gaat. Toch blijft het altijd weer interessant om de afkomst te weten van je voorouders, waar die hebben gewoond, geleefd en gewerkt. Het zijn juist deze laatste onderwerpen waar de meeste belangstelling naar uitgaat, omdat dit inzicht geeft in de sociaal- economische omstandigheden van onze voorouders. Het is lang niet gemakkelijk om daar achter te komen, want in de registratie van de kerkelijke registers is over deze achtergrond niets vermeld. Alleen in de notariële- en rechterlijke archieven is hierover het een en ander terug te vinden, maar dan moeten er wel bezittingen zijn geweest. Vooral onroerend goed als landbezit en woningen worden bij verervingen en daaraan volgende transporten nauwkeurig omschreven. Ook de vele belastingen die in de 16e eeuw zijn ingesteld geven interessante informatie over de welstand. Tot slot geven boedelinventarissen inzicht in zowel roerende als onroerende bezittingen.

Het onderzoek naar de familie Boot kon beperkt worden tot een drietal plaatsen die alle binnen het Hoogheemraadschap van Rijnland liggen. Vanaf de late middeleeuwen en mogelijk nog wel vroeger woonde de familie tot 1764 in Zegwaart, daarna tot 1815 in Leiderdorp en daarna te Leiden.

Dit onderzoek betreft een overzicht in mannelijke lijn, de zogenaamde stamreeks. Waar dat mogelijk was is het verder uitgewerkt met gezinnen van kinderen en soms zelfs met kleinkinderen die ondergebracht zijn in een parenteel.

Het zoeken naar gegevens begon met de gezinnen van mijn grootvader en overgrootvader in het gemeentearchief te Leiden. Tot aan de instelling van de burgerlijke stand in 1811 konden alle gegevens te Leiden achterhaald worden. Met de geboorte inschrijving van Willem Boot in 1812 te Leiderdorp eindigde het onderzoek te Leiden. Daarna zijn de kerkelijke registers geraadpleegd die berusten in het Nationaal archief (het vroegere Rijksarchief) te `s- Gravenhage. Een groot deel van de oudste gegevens zijn via internet opgespoord die zich bevinden in het gemeente archief van Zoetermeer.

De stamreeks van de familie gaat terug tot ver in de middeleeuwen en is wat de naamgeving betreft vooral in deze vroege periode zeer problematisch. In de vroege bronvermeldingen zijn geen directe familierelaties aan te treffen. Het blijft vrijwel altijd een probleem dat voor 1580 geen doop-, trouw- en begraafboeken zijn bewaard, om van een burgerlijke stand maar te zwijgen. Toch is het grootste knelpunt misschien niet de bronnenschaarste, maar het voorkomen van verschillende namen voor één en dezelfde persoon. Hoewel vernoemingen essentieel zijn voor de bewijsvoering is het toch niet altijd mogelijk om daar direct uit te komen. Als dat niet duidelijk is dan wordt het echt puzzelen en succes is dan lang niet altijd verzekerd. Daarom komt in het begin van deze stamreeks nog al eens het woord vermoedelijk voor en de datum wordt veelal aangeduid met: omstreeks. Met de gevonden vroegste gegevens vangt eigenlijk de stamreeks aan hoewel er nooit een begin is, want er kunnen altijd nog namen tevoorschijn komen die toegevoegd kunnen worden.

De achternaam Boot wordt voor het eerst gebruikt bij doopinschrijvingen in 1604. Zo langzamerhand was het van belang om een achternaam te voeren, want met het toenemen van de bevolking en door de uitbreiding van de handel in de 17e eeuw werd een familienaam steeds noodzakelijker. Ook de welstand en het beroep dat men uitoefende speelde een belangrijke rol in de naamgeving. Plaatselijke omstandigheden geven mogelijk aanwijzingen in welke richting gezocht moet worden. In de 17e eeuw waren er rond Zoetermeer uitgebreide droogmakerijen die het gevolg waren van de zeer uitgebreide verveningen. Verschillende generaties hebben hierin hun inkomen uit gehaald. Maar de naam Boot heeft niets met een schip te maken wat misschien te verwachten is, maar is vermoedelijk afgeleid van de tonnen waarin de turf werd gewogen en vervoerd. Men noemde zo’n ton een bod, budde, botte, both, bothe of booth. Uit het naburige Oudshoorn (gemeente Alphen aan de Rijn) is bekend dat uit het midden van de 17e eeuw de naam Boot is aangenomen door Jan Janszn. in`t Veld, vervener en veehouder. Dat de naam Boot hier ook zo ontstaan is ligt welhaast voor de hand, omdat verschillende generaties zowel vervener als veehouder zijn geweest. Zelfs in 1742 vaart Willem Leendertz. Boot nog met een turfschip. Dat is geregistreerd doordat de Staten van Holland in dat jaar met een heffing komen op personele quotisatie of hoofdelijke omslag en hierin wordt vermeld: "Willem Boot, vaart nu en dan met een turfschip, zijn vrouw heeft een koffie en theewinkeltje". In de 18e eeuw was het vervenen al een aflopende zaak en dat blijkt ook wel uit de noodzakelijke bijverdienste van zijn vrouw Catharina Bosch via een koffie en theewinkeltje.

De oudste vermelding van Zoetermeer/Zegwaart dateert uit 1269. Uit de middeleeuwen zijn slechts sporadisch gegevens overgeleverd: in 1357 wordt de kerk in de Dorpsstraat zijdelings genoemd; deze stond toen reeds in het buurdorp Zegwaart, waarmee Zoetermeer één parochie vormde. Uit 1494 en 1514 is informatie bewaard gebleven omdat de graaf van Holland toen een onderzoek liet doen naar de toestand van de steden en dorpen in zijn gewest. In 1494 had Zoetermeer 31 huizen en 58 in 1514. De bevolking hield zich voornamelijk bezig met turf delven en enkelen hadden een paar koeien. Zo`n 500 communicanten gingen in 1514 naar de kerk.

In de 17e eeuw had de turfwinning zo`n grote vlucht genomen, dat overal in Zoetermeer grote plassen waren ontstaan. Deze plassen werden slechts omgeven door veendijkjes en dreigden in elkaar over te lopen. Het van nature aanwezige Zoetermeerse Meer bedreigde de omgeving dusdanig dat de Staten van Holland in 1614 toestemming verleenden om dit meer droog te malen. Hiermee had Zoetermeer een primeur in Rijnland. Op de oude kaarten die van dit gebied bewaard zijn gebleven is de hieronder afgedrukte kaart van Rijnland door Johannes Dou uit 1647. Bij bestudering van de 17e eeuwse kaarten valt op dat de naamgeving van de Zoetermeerse ontginning rond de Voorweg en de Zegwaartse en Rokkeveense weg overeen komt. In beide gevallen is sprake van een Voorweg: de Voorweg in Zoetermeer (ook wel Zoetermeerse Voorweg) en de Zegwaartseweg, die ook wel Zegwaartse Voorweg genoemd wordt. Evenwijdig aan de Voorweg loopt de Groeneweg of Achterweg; de Groeneweg in Zegwaart wordt in 1531 Aftergroneweg genoemd. Opvallend is dat de stukken land ook worden aangeduid met namen die eindigen op "weg" ("wech" of "wegh"). Het gebied tussen de voor- en achterweg heet "Binnenweg", het gebied aan de overzijde van de Voorweg heet "Buitenweg".

Leendert_Hendrik_Boot

Detail van de kaart van Rijnland met de polders rond Zegwaart uit 1647
Voor Segh Waert is polder Buitenweg met rechts de Zegwaartseweg

Het gebied "Voor Seghwaert" op de kaart van 1615 wordt ook wel Buitenweg genoemd. Het stuk voorbij de Groeneweg heet in beide gevallen "Bovenweg". Een mogelijke verklaring voor deze naamgeving is dat het stuk Binnenweg binnen de twee wegen en het stuk Buitenweg buiten de wegen lag. Bovenweg bestond waarschijnlijk uit onontgonnen, en dus hoger liggend, wildernis. In Zoetermeer en Zegwaart is Bovenweg nooit als landbouwgrond in gebruik genomen, in plaats daarvan werd het al vroeg gebruikt voor de turfwinning. Hoe oud deze namen zijn, is niet bekend.

De toen reeds aanwezige doorgaande wegen zoals de Zegwaartseweg zijn grotendeels tot op de dag van vandaag intact gebleven. De op de kaart aangeduide naam Voor Segh Waert wordt later polder Buijtenwegh genoemd en in de 19e eeuw is dezelfde polder nogmaals van naam veranderd in Palensteinsche polder. Deze benamingen spelen een belangrijke rol in de gevonden gegevens naar het onderzoek van de familie Boot te Zegwaart.

Het archief van de Graven van Holland en het archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland bezit zeer oude gegevens. Beide zijn, wat betreft Zegwaart en Zoetermeer, ontsloten door de archiefdienst van de gemeente Zoetermeer die deze inventarissen heeft over genomen en op internet gezet. Deze leveren veel namen op van de bewoners van deze dorpen uit de 14e, 15e en 16e eeuw. In het Archief van de Graven van Holland is een register opgemaakt van "vrijkopingen van doodslagen"; tussen 1371-1396 gaat het o.a. ook over de inwoners van Zoetermeer en Zegwaart. Dit register bevat namen van personen die zich vrijgekocht hebben van de verplichting tot (mee)betaling van smartengeld in geval een familielid van hen een doodslag begaan heeft. In deze lijst komen twee namen voor, die binnen de stamreeks kunnen passen, maar de bewijzen zijn te summier om de stamreeks daarmee te laten beginnen, maar het is toch goed om ze te vermelden: Gherit Vrancken zoen en Griete Vrancken dochter. Deze namen zouden goed passen in de stamreeks, maar er ontbreekt ruim honderd jaar en daarmee kunnen de ontbrekende gezinnen eigenlijk niet ingevuld worden.

De eerste naam die vermeld kan worden als het begin van de stamreeks is Vranck Gerrytsz. In het "Morgenboek" van 1531 wordt voor het eerst zijn naam vermeld dat hij in bezit is van 4 morgen land in Buijtenwech. Daarna komt zijn naam veel voor in diverse archiefbronnen. Er is nog een naam die in veel bronnen voorkomt en dat is Pieter Gerrytsz. Vermoedelijk is dit een broer van Vranck Gerrytsz.

Beide zullen geboren zijn omstreeks 1496 en 1498. Met Vranck Gerrytszn vangt het overzicht aan van de stamreeks.

Toelichting op generatie I en II: omdat in de transportakten en schuldbrieven van Zegwaart uit 1571-1600 Lenert Vranckesz wordt genoemd als de vader van Vranck en Bartholomeus Lenertsz is hiermee duidelijk de familierelatie aangegeven. Dit was een stuk moeilijker met het vinden van de naam van hun vader, duidelijk is wel dat hij Vranck heette en uiteindelijk is de naam van Vranck Gerrytsz gevonden, maar de bewijzen waren in eerste instantie mager. Belangrijk voor de bewijsvoering was de plek waar hij woonde en de jaren waarin hij leefde, die moesten aansluiten bij de vermelde kinderen van dit gezin. Maar het doorslaande bewijs was toch wel het vinden van de naam van zijn vrouw. In het morgenboek uit 1568 is de volledige naam van zijn vrouw als weduwe gevonden: Neeltgen Pietersdr. Daaruit blijkt dat Vranck Gerrytsz in dat jaar of een aantal jaren vroeger is overleden. Dit huwelijk kan gesloten zijn omstreeks 1516. Vanaf 1579 komt ook de naam van Neeltgen Pietersdr. niet meer voor. Het is daarmee duidelijk dat deze naam paste in de lijn van waaruit de vernoemingen naar de vrouwelijke kant te herkennen waren. Ondanks dat in deze vroege periode familierelaties moeilijk vast te stellen zijn, konden deze belangrijke gegevens toch gevonden en vermeld worden.

De volgorde van de kinderen is gebaseerd op de vernoemingen om en om vanuit de mannelijke en vrouwelijke lijn.

De namen van de kinderen komen in diverse archiefbronnen voor, maar het is de vraag of de volgorde juist is. Van Pieter Vranckesz is het wel duidelijk: die is vernoemd naar zijn grootvader Pieter van moederszijde. Lijsbeth is vermoedelijk vernoemd naar een zuster van zijn vrouw: Lijsbeth Pietersdr. Waar de naam Lenert precies vandaan komt is niet goed te achterhalen; de naam komt in combinatie met Vranckesz of Gerrytsz niet voor. Wel is een Leendert Pietersz regelmatig in diverse bronnen te vinden en dit kan een broer zijn van Neeltgen Piertersdr.

Van Lenert Vranckesz zijn, samen met zijn vader, veel gegevens te vinden in diverse archiefbronnen.

Het is bovendien interessant om de woon- en werkomstandigheden in deze vroege periode in het kort weer te geven en uit een aantal archiefbronnen worden hierna een aantal transcripties die uit oude handschriften zijn overgezet vermeld:

In het Oud Archief van Rijnland bevinden zich door de secretarissen van de beide dorpen opgestelde aangiften van slagturven. Die van Zegwaart zijn vanaf 1520 met grote hiaten bewaard gebleven. De aangiften moesten worden gedaan om controle te houden op de turfstekerij. Maar al te vaak werd het land zo diep uitgestoken dat waterplassen ontstonden, die behalve onbruikbaar voor de landbouw waren, ook nog eens een bedreiging voor de natte veendijken vormden. Dit toezicht van het hoogheemraadschap heeft een flinke stapel papier opgeleverd. Aanvankelijk wordt summier opgave gedaan van de personen die turf gingen steken en het aantal dagen dat ze dat hadden gedaan. Al vanaf 1523 worden borgen opgevoerd, personen die borg moesten staan voor het weer "toemaken" van het land, als de steker daar zelf onverhoopt niet aan toekwam. De borgen waren echter bijna altijd zelf ook turfsteker! Het aantal turfstekers neemt in de loop der jaren toe, maar ook de gemiddelde hoeveelheid gestoken turf. In 1520 doen 29 man aangifte, in 1567 zijn het 219 mannen en vrouwen. In 1537 is de gemiddelde opbrengst 300 tonnen turf per persoon, in 1567 zijn het ruim 850 tonnen! Wanneer de aanname juist is dat met een roede turf een vierkante roede (14,13 m2) is bedoeld, lag er in de zomer van 1567 ruim 66 hectare land vol met bagger.

De aangiften bevatten hoofdzakelijk de namen van de turfstekers en de ligging van hun land, met de namen van de buren. Niet altijd betreffen de aangiften het gehele ambacht Zegwaart. Die van 1520 betreft alleen Buitenweg (de Buitenwegse polder), dus het gedeelte westelijk van de Zegwaartseweg-Rokkeveenseweg, die van 1542-1544 en 1547 Binnenweg en Bovenweg (oostelijk van die wegen) en die van 1564 en 1567 het gehele ambacht.

De eerste vermelding in 1537 is van Vranck Gerrytsz en die luidt:

1537 fol.3 Dierick Pietersz, west Vranck Gerytsz, oest Cornelis Jacobsz, borge Pieter Corsz
Angebracht 500 ton

1537 fol.22 Diert Symonsz, west Vranck Gerytsz, oest Leendert Pietersz, borge Jaep Vranckez
Angebracht 300 ton

1544 fol.4 Diert Symonsz 6 hont lants, oost Lenert Pietersz, west Claes Heynrickz
Diezelve in 2 hont lants, oost Vranc Gerrytz, west Adryaen Florysz, borge Frans Dierckz

Het is opvallend dat ook de naam Leendert Pietersz in deze registratie voorkomt als Vranck Gerrytsz; mogelijk werken zij als zwagers veel samen?

In 1564 wordt voor het eerst de weduwe van Lenert Vranesz genoemd die waarschijnlijk op twee verschillende locaties grond bezit:

1564 fol.20v Engebrecht Cornelisz 4 hont Bovenwech, van Dirck Adriaensz tot Jan Harpersz, oost Lenert Meynertsz, west Crijn Symonsz, borg: zijn huis en erf waar hij woont Buytenwech, van Segwartzewech tot Jan Heynricxsz, oost Lenert Vranckesz weduwe, west Machtelt Burgertsdr

1564 fol.24 Nog in 5 hont Binnenwech, van weduwe Lenert Vranckez tot Gronewech, oost Geryt Dircxsz Schoudt, west Cornelis Pietersz Stompick

Het oudste archiefstuk (1504-1564) in het archief van het Plaatselijk Bestuur van Zegwaart is een boek waarin diverse afrekeningen staan geregistreerd. De ontvangers werkten "voor eigen rekening"; ze werden geacht de belastingen te innen en waren bevoegd de daar tegenoverstaande uitgaven te doen. Aan het einde van het boekjaar legden ze rekening en verantwoording af aan de ambachtsbewaarders, die het z.g. morgengeld ten behoeve van het hoogheemraadschap inden en uitgaven deden voor openbare werken
Van molenmeesters (vanaf 1522), inners van het molengeld en belast met het onderhoud van de Zegwaartse watermolen
Van bedegaarders, die de aan de landsheer af te dragen belastingen (de bede of schot) inden.

De bede werd tot 1521 door de ambachtsbewaarders geïnd. Daarna komen de ontvangers zelfstandig voor als schotgaarders, vanaf 1534 als keizersbedegaarders (keizer Karel V was landsheer) en vanaf 1557 als koningsbedegaarders (koning Philips II was landsheer).

De rekeningen werden afgehoord ten overstaan van de schout van het dorp en de heemraden, vanaf 1530 kroosheemraden genoemd. Bij de verantwoording door de molenmeesters en de bedegaarders waren ook altijd de ambachtsbewaarders aanwezig. Vanaf 1511 wordt vermeld dat er ook buren (inwoners) meeluisterden die als getuigen optraden. De controle gebeurde in 1535 en 1539 in de "Zwan", naar alle waarschijnlijkheid een herberg in de Dorpsstraat, en in 1559 in de kerk.

Vanwege de belangrijke informatie die hierin gegeven wordt met de daaraan verbonden functies is het interessant om een enkele beschrijving vanuit de originele tekst in transcriptie weer te geven. Twee personen, vader en zoon, komen hierin voor:

"Upten 4e dach in augusti anno 1545 soe hebben Pieter Cornelisz Stompwick ende Vranck Gerrytzn, molenmeesters van Zegwert hoir rekenynge gedaen in presentie van de scout van Zegwert Huych Pieterzn, Jan Corstinszn, Govert Claeszn, Adryaen Pieter Aertzn, Claes Janszn Backer, Lenert Claeszn croeshiemraeden, Willem Corneliszn Smit, Jan Willemszn Clos, ende meer ander ende die zelve molenmeesters bliven die moelen schuldich 8½ karolusgulden net ende 5 stuvers;"
"anno 1550 keysersbedegaerders"
1553 ... hebben die molenmeesters als Eggert Vranckezn, Lenert Vranckezn hoer rekenynge gedaen in presentie van scout ende buieren voirs. ende hoir rekenynge es goet ende die moelen blijft schuldich ende is ten afteren sulcxs die molenmeesters te boven zijn ... "
Op huyden Sint Pieter Pouwelsavont (28 juni) 1558 hebben hebben Lenert Vranckezn ende Lenert Claeszn hoer rekeninge gedaen als ambochtsbewaerders van Zegwert in presentie als voeren ende dat van den Buytenwech ende die ambochtsbewaerders zijn te boven ende den Buytenwech blijft hoer schuldich 31 stuvers".

Vanuit de 16e eeuw zijn kohieren van de tiende penning bewaard gebleven.

In 1542 vroeg de landvoogdes der Verenigde Nederlanden in verband met de hoge kosten van de oorlogen met Frankrijk en Gelre, om drie nieuwe belastingen tegelijk: een 100e penning (1%) op uitvoer van goederen buiten het rijk van Karel V, een 10e penning (10%) op winst van kooplieden met een bedrijfskapitaal van 1000 gulden of meer en een 10e penning (10%) op inkomsten uit onroerende goederen en renten. De 100e en 10e penning brachten niet veel op en de heffing op de koopmanswinst werd gewijzigd in een belasting van 6% op het bedrijfskapitaal boven de 1000 gulden. De beruchte 10e penning van Alva, in 1568 voorgesteld op de verkoop van roerende goederen, is in feite nooit geheven. De eerste twee jaren werden afgekocht en daarna werd de inning zolang uitgesteld, dat hij geheel achterwege kon blijven door het uitbreken van de opstand tegen Philips II in 1572.

De bewerkte kohieren van 1543 betreffen Zegwaart en Zoetermeer en bevinden zich in het archief van de Staten van Holland. Beide kohieren werden op 18 mei 1544 vastgesteld door de respectievelijke schouten van de dorpen, elk met twee inwoners (buren). De aanhef van de kohieren spreekt van schout en "lantbewaerders". De koster Floris Hillebrantsz, tevens klerk van de beide dorpen, schreef de registers. In het oudste kohier uit 1543 wordt vermeld:

"Vranck Gerytszn is zijn wooninge elf morgen landts geëstimeert voor 20 gulden `sjaers: 2 £ De selve huyert noch anderhalve morgen landts voor 5 gulden 6 st. `sjaers: 10 st. 6 pen".

In folio 5v: Lenert Vranckez zijn huys erf boemgaert getaxeert tsiaers 6 £ facit: 12 s.

Het derde kohier die een belangrijke melding weergeeft uit 1562 luidt: "Lenert Vranckezs weduwe haer huys ende erff mit noch 6 margen weylants, heeft noch 4 margen hoeylant noch 2½ margen dorre gedeect hoeylant dat noch arger es getaxeert voer 26 £; compt den 10en penninck facit 2 £ 12 s. noch 3 margen verdolven venen; nihil"

"In het morgenboek uit 1564 wordt eveneens de vermeld over Lenert Vrackenesz weduwe waarin zij bezit 11 morgen en 3 honts land en nogmaals 1 morgen 5,5 honts land".

Deze twee generaties hebben in de 16e eeuw een behoorlijke hoeveelheid onroerend goed en gronden in bezit gehad, met name de oppervlakte land is niet gering. De grootste geregistreerde hoeveelheid grond die Vranck Gerrytsz in 1543 in bezit had bedraagt in totaal 11 morgen land (een Rijnlandse morgen is 0,89 hectare en omgerekend is dat 9.8 hectare land). De weduwe van zijn zoon Lenert Vranckesz. bezat 12,5 morgen (bijna 11 hectare land) in 1562.

Vanwege het beleg van Haarlem (11-11-1572 tot 12-07-1573) zijn rekeningen van soldatenkosten en ruitergelden opgesteld door de Schout van Zegwaart. In dit overzicht wordt de weduwe van Lenert Vranckesz. drie maal vermeld dat ze inkwartiering heeft gehad van: "twe soldaten vijff daegen met een vrou eenen dach beloept an gelt 6,5 gulden" en "twe soldaten met een jongen een paert dat an haver gehadt heeft 3 st.(uiver) en als laatste vermelding "hopman Aert van de Voort 5 soldaten 2 voerluyden een vrouw met 4 jongens".

Als men een paard en 8 personen onder kan brengen dan ligt het voor de hand dat dit een boerderij moet zijn geweest. Ook de bezittingen aan land duiden hierop.

De kinderen uit dit gezin worden vermeld in diverse archiefbronnen. Dit zijn o.a. Bartholomeus Lenertsz. die 3 maal wordt genoemd voor grondbezit aan de Buijtenwech. Verder wordt Bartholomeus Lenertsz. vele malen vermeld in de index op kopers, verkopers en borgen uit de transportakten en schuldbrieven van Zegwaart van 1581 tot 1591.

De oudste zoon Vranck Lenertsz. is ook aangesteld geweest als `Ambachtsbewaerder van Segwaert` tussen 1591 en 1594. Daarnaast was hij ook kerkmeester voor Segwaert in de jaren 1611-1612 en 1619-1620 en hij komt met zijn vrouw voor in het lidmatenregister van de kerk in 1605, waarbij ook nog vermeld wordt dat hij woont op de Zegwaartse Wech. Ook wordt hij vele malen genoemd in de "index op kopers, verkopers en borgen uit de transportakten en schuldbrieven van Zegwaart tussen 1571 en 1600". In het Kohier van het Hoofdgeld over Rijnland in 1622 wordt het volgende gemeld: Vranck Lenaertszn. (overleden) Lijsbet Claesdr., sijn weduwe en haer dochter: Grietgen. Aldaer ten huyse: Gijsbert Janse. `t Dorp van Segwaert oostsijde F 663,-

© Leendert Hendrik Boot.

stuurlinks stuurrechts